Iris Ludeker

 

 

Het eerste uur had niemand

door wat er eigenlijk aan de hand was. Er was om half negen een raket geland op het gebouw, tijdens het ontbijt. De ravage in de eetzaal was groot. „Overal was stof, het plafond was deels ingestort, mensen waren geraakt door het puin. Degenen die niets hadden, verzorgden de gewonden. Niemand dacht eraan de ruimte zo snel mogelijk te verlaten.” De gebeurtenissen van die januariochtend,24 jaar geleden, staan Hassan Hassani Sa’adi (43) nog helder voor de geest. Ook dat hij zich na een uur  niet zo lekker begon te voelen. „Ik trok mijn kleuren uit, nam een douche. Langzaam realiseerden we ons dat het geen  normale raket was die ons had getroffen – die zou ontploft zijn en dan waren we allemaal dood geweest. Pas na dat eerste uur drong tot ons door dat het wel eens gas kon zijn.” Toen was het te laat om de maskers op te zetten, die wel aanwezig waren in het honk van de basij, de Iraanse volksmilitie waar de jonge Sa’adi zich voor had aangemeld om te vechten tegen Irak. Dat de Iraakse leider Saddam Hoessein er niet voor terugdeinsde chemische wapens in te zetten tegen Iraanse militairen en burgers was al snel na het begin van de oorlog (in 1980) gebleken. In het grensgebied tussen de twee landen, waar ook

Sa’adi gelegerd was in het zuiden van het land, was het geregeld raak. Sa’adi vertelt zijn verhaal in het ’Vr e d e s m u s e u m ’, een gebouwtje in een van de stadsparken van Teheran. Aan de muren hangen onaangename foto’s van mensen die getroffen zijn door gifgas. Het is ook de plek waar slachtoffers uit de Irak-Iranoorlog elkaar ontmoeten. Als hij niet in het ziekenhuis moet zijn, is Sa’adi er vaak te vinden. Hij vertelt redelijk onbewogen over de dag die zijn leven veranderde. „Om een uur of twaalf begonnen we allemaal erg ziek te worden. We waren met 52 man. Ik begon achter elkaar over te geven, ik kreeg verschrikkelijk brandende ogen en een soort brandwonden op mijn lichaam. Mijn speeksel werd groen en af en toe verloor ik het bewustzijn.” De hulp op de plek des onheils bestond uit oogdruppels. Haast was geboden, maar pas om vier uur ’s middags vertrok er een bus naar Ahvaz, een grote stad 150 kilometer verderop. Hulpverleners hadden de stoelen

eruit gesloopt om plaats te bieden aan de slachtoffers. Sa’adi verloor inmiddels voortdurend het bewustzijn. „Ik kan me van de bustocht alleen nog herinneren dat de vloer helemaal volgestouwd was met gewonden, en dat ik vlakbij de deur lag. Iedereen gaf over. Later werden we opgevangen in een sporthal in Ahvaz. ’s Avonds zijn we overgevlogen naar Teheran voor een echte behandeling. Daar heb ik vijftien dagen in coma gelegen.” Sa’adi bleek getroffen door mosterdgas, een van de chemische stiffen die Irak tijdens acht jaar oorlog inzette tegen Iran. Het was voor het eerst sinds de Eerste Wereldoorlog

dat er op zo’n schaal gifgas werd ingezet tijdens een conflict; tienduizenden Iraanse militairen en burgers kwamen erdoor om of raakten ziek of invalide. Het materiaal voor de chemische wapens kreeg Saddam Hoessein vooral van westerse bedrijven,

ook uit Nederland. De politieke en logistieke ondersteuning kwam uit de Verenigde Staten. Jarenlang eiste Teheran voor de

vergadering van de Verenigde Naties dat de wereld ingreep, en dat Irak gestraft werd voor het inzetten van de verboden wapens. Maar de Iraanse protesten waren gericht aan dovemansoren: het islamitisch regime, in 1979 aan de macht gekomen, was ongekend impopulair in de wereld en het maakte zijn reputatie er niet beter op tijdens de oorlog. Bijvoorbeeld door verhalen over kinderen die de mijnenvelden in werden gestuurd met een plastic sleuteltje dat toegang zou geven tot het paradijs. Toen Iran klaagde over het gifgas, keek de wereld dus de andere kant op. Sterker nog: de internationale gemeenschap, de Verenigde Staten voorop, begon Iran ervan te beschuldigen dat het zélf gifgas gebruikte. In VN-resoluties werd zowel Irak als Iran opgeroepen de chemische aanvallen te staken. Maar nooit is er overtuigend bewijs gekomen dat

Iran chemische wapens heeft ingezet, schrijft onderzoeker Joost Hiltermann van de International Crisis Group in zijn goed gedocumenteerde boek ’A Poisonous Affair’. Niet dat Hiltermann gelooft dat Iran er hoogstaande morele standaarden

op na hield, zoals het land zelf beweerde. Als het chemische wapens had gehad, dan waren die misschien wel ingezet. Maar Iran had het grootste deel van de oorlog simpelweg geen gifgaswapentuig: pas aan het eind kreeg het land de productie

onder de knie, aldus Hiltermann, en legde het een chemisch arsenaal aan. Eind jaren negentig vernietigde Teheran

die voorraad onder internationaal toezicht, hoewel er verdenkingen zijn dat het land nog steeds over een chemisch programma beschikt. Sa’adi moet er niet aan denken: wat hem betreft verdwijnen chemische wapens volledig uit de wereld.

Fysiek is hij een wrak, 24 jaar na dato. Lange tijd was hij extreem gevoelig voor licht. „Overdag moest ik in de kelder zitten. Ik luisterde naar de radio, maar het lichtje op de radio moest ik afplakken omdat ik er helemaal gek van werd.” Ook na jaren

leek het nog alsof er continu een ’dieselmotor’ in zijn hoofd tekeer ging. Die pijn is minder geworden, maar vier   staaroperaties hebben weinig uitgehaald. Er hangt een waas over Sa’adi’s irissen – inmiddels is hij blind aan één oog. „En met mijn linkeroog kan ik nog 20 procent zien.” Ook zijn longen zijn eraan, blijkt als hij even later moeizaam naar buiten

loopt, een stukje van nog geen twintig meter. Hij ademt zwaar. Saddam Hoessein is berucht geworden om zijn gifgasaanvallen, maarniet om die op Iran. De gruwel van chemische oorlogvoering drong pas echt tot de wereld door toen de

Iraakse dictator zijn eigen Koerdische bevolking aanviel, eind jaren tachtig. De massamoord in het stadje Halabja, in 1988, was daar het ernstigste voorbeeld van. Daar kwamen vijfduizend mensen om bij een gifg a s a a nv a l . Halabja was maar een van de doelwitten in Iraaks Koerdistan: tijdens de ’Anfal-operatie’ bestookte het Iraakse leger er vele honderden

dorpen en steden. Dat kwam echter allemaal pas nadat Saddam Hoessein jarenlang Iran met gifgas had aangevallen.

Hoeveel Iraniërs daarvan het slachtoffer zijn geworden, is niet precies bekend. Iran zelf houdt het op zo’n honderdduizend

getroffenen. Van hen zouden er zeker tienduizend direct zijn omgekomen. Nog steeds staan duizenden onder medische behandeling. Zo werkt de oorlog ook na een kwarteeuw nog door, en niet alleen op persoonlijk niveau, denken sommige

analisten. De Iraanse politici trokken hun conclusies. Sadegh Haghighat, een politicoloog aan de Mofid Universiteit in de

Iraanse stad Qom: „Je kunt zeggen dat de oorlog de Iraanse buitenlandse politiek radicaliseerde, en de Iraniërs emotioneler en sentimenteler maakte.” Joost Hiltermann is ervan overtuigd dat de chemische oorlogvoering, en vooral de internationale reactie erop, nog steeds een diepgaande invloed hebben op het huidige beleid van het Iraanse regime. „De jonge Islamitische Republiek leerde (tijdens de oorlog) twee belangrijke lessen”, schrijft de onderzoeker. „Ten eerste: zorg dat je nooit meer in zo’n positie van strategische kwetsbaarheid komt, en ten tweede: als je tegenover een wereldmacht staat, zijn internationale verdragen en conventies waardeloos.” Haghighat wil niet zo ver gaan om een verband te leggen met Irans huidige nucleaire plannen, maar daar schrikt Hiltermann niet voor terug. Hij ziet een rechte lijn van Irans chemisch leed naar het verrijkingsprogramma van Teheran, waarvan een groot deel van de wereld vreest dat het tot een kernbom zal leiden. „Iran

heeft het idee dat het zich alleen tegen massavernietigingswapens in de regio – zoals in Israël – kan beschermen

met eigen massavernietigingswapens.” Ook de Iraans-Amerikaanse Iranexpert Ray Takeyh ziet het verband. In zijn boek ’Hidden Iran’ waarschuwt hij voor het chronische wantrouwen dat Teheran heeft opgedaan door de gifgasaanvallen op zijn burgers. „Dat maakt nucleaire capaciteit des te aantrekkelijker voor de geestelijke leiders.” Takeyh wijst er ook op dat Iran onlangs opnieuw geconfronteerd werd met de internationale desinteresse voor zijn gifgasverleden. In 2005 dienden duizenden Iraanse slachtoffers van de chemische aanvallen en hun nabestaanden in Bagdad een aanklacht in tegen Saddam Hoessein. Het proces tegen de Iraakse dictator moest zo alsnog de gerechtigheid en erkenning brengen die zolang was uitgebleven. Maar de aanklachten werden niet in behandeling genomen door de Iraakse rechtbank en Saddam Hoessein werd opgehangen voor een andere misdaad. Shariar Khateri, voorzitter van een Iraanse organisatie voor chemische slachtoffers, geeft niet de Irakezen, maar de Verenigde Staten de schuld. „Het reglement van de rechtbank is opgesteld door de bezettingsmacht en was duidelijk politiek gekleurd.” Hij acht de kans klein dat de Iraanse slachtoffers nu nog justitiële gerechtigheid zullen krijgen. Hassan Sa’adi heeft de moed ook min of meer opgegeven. „Het is jammer dat die zaak niet aan de orde is geweest in Bagdad. We waren niet uit op financiële tegemoetkoming. We willen alleen dat de waarheid bekend

wordt.”